Psalms 32


U zorgde ervoor dat de vijand
mij niet de baas werd.
U hebt mij alle ruimte gegeven.
Ik kon gaan waar ik wilde.

1 Help mij met uw genade, Here,
ik heb het zó moeilijk!
Alles in mij kwijnt weg van narigheid.
Het verdriet overmant mij!

2 Mijn leven gaat voorbij in verdriet
en jarenlang leef ik zuchtend.
Door mijn eigen slechtheid
heb ik geen kracht meer over
en lichamelijk ga ik alleen maar achteruit.

3 Voor hen die het mij moeilijk maken,
ben ik een mikpunt van spot geworden,
vooral voor mijn buren.
Vrienden en bekenden schrikken als zij mij zien.
Wie mij op straat tegenkomt, maakt rechtsomkeert.

4 Men denkt niet meer aan mij,
het lijkt wel of ik dood ben voor anderen.
Als gebroken servies ben ik, waardeloos.

5 Ik hoor het wel hoe men achter mijn rug over mij praat.
De achterklap: ‘Heb je hém gezien?’
Zij overleggen met elkaar
en maken plannen mij van het leven te beroven.

6 Toch is mijn vertrouwen op U gevestigd, Here,
ik spreek het ook tegen U uit:
‘U bent mijn God.

7 U bepaalt hoelang ik leef,
verlos mij van mijn vijanden en achtervolgers.

8 Laat uw licht over mij, uw dienaar, schijnen
en bevrijd mij door uw goedheid en trouw.

9 Ik roep tot U, Here,
beschaam mijn vertrouwen niet.
Laat hen die zonder U leven,
beschaamd staan.
Breng hen tot zwijgen in het dodenrijk.

10 Breng de leugenaars tot zwijgen.
Die spreken toch alleen maar trots en smalend tegen uw volgeling.

11 Wat een geweldige rijkdom wacht degenen
die ontzag voor U hebben, allen die bij U schuilen.
Zelfs de ongelovigen zullen het zien.
Copyright information for NldHTB